Ik zit achter mijn laptop in de kamer als ik diep in mijn
onderbewustzijn een vreemd geluid bespeur, eerst nog onopgemerkt, even later
kijk ik geërgerd achter me, wat doet die hond nu weer vreemd.
Ik typ weer door waar ik was gebleven, en dan is het er weer;
een soort dof getik. Wat is dit toch.
Ik kijk opnieuw achter me. Het is muisstil in huis. Hond slaapt. Oudste zit aan de
keukentafel te werken en dochter hangt in de stoel met ogen op smartphone
stand.
Dan ineens…ik geloof mijn ogen niet en kijk nog es goed.
Vanachter het zwartgeblakerde ruitje van de kachel kijken
twee kraaloogjes me aan.
Een Mus!
Als in een grijs-zwart gefilterd schilderijtje. Een stilleven lijkt het.
Ik gil
het uit; nee dit geloof je niet, moet je hier nu zien, kijk nou joh!!!
Grijp
mijn telefoon en schiet uit mijn stoel om het van dichtbij te bekijken.
Dan
komt alles in actie; Mus fladdert de zwarte kacheldiepte in en ik roep
“doe die
hond naar buiten, doe weg dan!!”
Terwijl aangevlogen oudste al bijna het
deurtje van de kachel vastpakt en dochter hond bij zijn halsband grijpt. In een
tel trekt hij het deurtje open en geeft een gil van schrik omdat Mus via zijn
gezicht de kamer in fladdert, samen duiken ze achter de stoel en na enig
gegraai heeft ie ‘m in zijn grote mannenhand; een Angstig Hijgend Stoffig Geworden Mus.
We lopen gedrieën naar buiten om hem de vrijheid te geven, maar
mus blijft zitten op zijn inmiddels vlakke hand. Snaveltje open, happend naar
lucht,
totaal in shock constateren we.
“Oma” roep ik, “breng ‘m naar oma”
en
terwijl we in colonne naar Buurvrouw-oma’s voordeur lopen, schiet me de cavia
te binnen.
“eind van de week is ze uitgeteld” had ze nog gezegd, toen ze er
voor een paar dagen tussenuit ging deze week “maar ze zou je best deze dagen al
kunnen verrassen”..
Dat was niet
gebeurd, maar met dit gegeven in mijn achterhoofd loop ik even langs de caviakooi
voor ik naar binnen ga. En daar zie ik twee kleintjes rondhuppelen, 1
bewegingloos bolletje liggen en daarnaast een mini beestje op apegapen met nog
een klein beetje stuiptrekkingen.
Ooow…
ik vlieg naar binnen waar inmiddels oudste en dochter in de deuropening
van haar slaapkamer hun verhaal staan te doen met Mus. Buurvrouw-oma
zelf klimt gehaast en met haar op slaapstand uit haar verstoorde middagslaapje,
duikt haar bril en gehoorapparaten op en mompelt ondertussen “altijd fijn als
je nodig bent”. Ik val alles en iedereen in de rede met het caviagebeuren
waarop ze een verbouwereerde oudste met Mus op hand voorbijloopt en roept
“eerst de kraamvrouw.”
Eenmaal bij de cavia-kooi aangekomen pakt ze de levenloze
boreling op, luistert even, schudt wat en zegt droogjes “ Nee...die heeft dag
gezegd”. Waarop de volgende wordt opgepakt, bekeken en terwijl ze ook hier aan
voelt constateert ze hardop en bedenkelijk fronsend: “die zegt nog geen hallo.”
Hij mag mee de keuken in. gauw, een schaaltje water, en
met in de ene hand een baby cavia pakt ze met de andere hand de ketel warm
water van de kachel. Een schaaltje wordt gevuld, wat koud erbij, en hup, daar
gaat mini in de tummytub.
Even is het stil, dan spartelen zijn pootjes en geeft
hij een kreetje.
Ze masseert hem, geeft wat tikjes, wrijft hem droog, en blaast
wat adem in zijn neusje.
Dit ritueel herhaalt ze een paar keer en Mini komt
weer wat tot leven.
Terwijl oudste achter haar nog steeds met Mus op zijn inmiddels
volgepoepte hand staat,
wordt er een pannetje gepakt, wat zacht papier
erin en daar gaat Mini op de kachel.
“Ik doe niets anders” zegt ze, terwijl ze
bezig is, “dan wat zijn moeder zou doen”, en Cavia strekt zijn pootjes. Hij valt
om, en richt zich weer op. Hij piept wat, er zit leven in. Om deze hele
tragikomedie nog hilarischer te maken roept Poter, de papegaai vanuit de kamer:
“wie is daar?”
“wie daar is?...”
antwoordt Buurvrouw-oma, met mini
cavia weer in haar handen voor wat newborn massage “ een wit met zwarte cavia…
als ie hallo wil zeggen…”
Mini gaat weer op de kachel en terwijl zij naar de
cavia-kooi loopt, want wie weet wat de kraamvrouw nog meer voor verrassingen
heeft, kan onze aandacht weer even naar
Mus, die inmiddels anders uit zijn ogen kijkt. Of het door die aandacht is, dat
ontgaat ons,
maar ineens fladdert hij op, richting keukenraam.
Ik buig me direct
over de wasbak vol sop en gil “pak em dan, straks verzuipt ie alsnog…”
Hijgend landt Mus in het raamkozijn, precies op de plek
waar aan de andere kant van het raam de vogelvoederplank staat.
Nou, das mooi dan, zeg ik. Hup het raam open, die is dr
weer klaar voor.
We openen het raam en mus hipt naar buiten. Zit nog even
versuft om zich heen te kijken en in een tel vliegt hij op en verdwijnt.
Dag
Mus Dus.
Hè hè… ik moet hier even van bijkomen, en realiseer me
ineens dat ik moest werken deze middag.
Als ik opgefrist en met jas en tas opnieuw even bij
Buurvrouw-oma naar binnen loop staat ze met dochter over het
pannetje-op-de-kachel gebogen.
Inmiddels liggen er drie mini’s.
Want, zo legt ze uit, hij moet natuurlijk ook
weer het geurtje krijgen van z’n broertjes.
Mini zelf doet ’t weer, hij piept,
knort en beweegt. Maar hij valt ook om, dan naar links, dan naar rechts.
Hersenletsel, constateer ik beroepsmatig. Als die ’t maar redt…
En met heel dit verhaal fiets ik naar mijn werk. Waar ik
het tijdens het avondeten in geuren en kleuren vertel aan de cliënten. “Dus als
je vannacht iemand hoort hoesten buiten…”besluit ik, “dan weetje ’t hè… das dan
die Mus, met nog een beetje roet in zijn longen”
Ze liggen in een deuk…
Wat een dag weer mensen,
ik zei het al…nooit saai hier..